| |
|
Hoofdstuk
5.
"De
Verborgenheid, Die Van Alle Eeuwen En Van All Geslachten Verborgen Is
Geweest, Maar Nu
Geopenbaard Is Aan
Zigne Heiligen."
Col. 1:26.
|
-Het
schemerende licht der eerste belofte.
-De belofte aan Abraham.
-Uitgestelde hoop.
-De verborgenheid begint zich op het Pinksterfeest
te ontplooien.
-Wat die verborgenheid is.
-Waarom zoo lang verborgen gehouden.
-Nog eene verborgenheid voor de wereld.
-Aan allen geopenbaard zullende worden ter
bestemden tijd.
Wanneer de verborgenheid zal ophouden. |
Cast out of Eden
|
TOEN de menschheid
onder de tucht van het booze was, en onbekwaam om er de noodzakelijkheid
van te begrijpen, heeft God herhaaldelijk Zijn voornemen om haar door een
komenden Verlosser te herstellen en te zegenen, geuit. Maar wie die
verlosser zijn zoude, was vierduizend jaren lang eene verborgenheid, en
het begon pas duidelijk aan den dag te komen na de opstanding van Christus
in het begin der Christelijke of Evangelische eeuw.
Terug ziende naar den
tijd toen het leven en Paradijsgeluk door onze eerste ouders verbeurd
werden, zien wij hen onder de rechtvaardige straf der zonde met droefheid
vervuld, en zonder een straal hoop, behalve die, welke zij putten uit het
(86) duistere gezegde dat het zaad der vrouw den kop der slang vermorzelen
zoude.
Hoewel, in het licht
van latere ontwikkelingen, dit voor ons
vol beteekenis is, voor hen was
het slechts een flauw en schemerend licht. Bijna twee duizend jaren gingen
voorbij zonder een enkel bewijs van vervulling. Ongeveer twee duizend
jaren later, riep God Abraham, en beloofde hem dat in hem en door zijn
zaad alle geslachten des aardrijks gezegend zouden worden. Dit deed denken
dat God nog aan Zijn vroeger uitgedrukt voornemen vasthield, en dat nu
ging vervullen.
|
Abraham and Isaac
|
De tijd spoedde voort;
het beloofde land Kanaän was echter nog niet in zijn bezit; zij hadden nog geen nakomelingen, en
Abraham en Sara begonnen reeds oud te worden. Abraham oordeelde, dat hij
God helpen moest diens belofte te vervullen; dientengevolge werd Ismaël geboren.
Maar zijne hulp werd niet vereischt, want ter
bestemder tijd, werd Izak, het kind der hope en der belofte geboren.
Toen scheen het alsof de beloofde heerscher en zegenaar gekomen was.
Maar neen: jaren gingen voorbij en in schijn had
Gods belofte gefaald; want Izak stierf, en zijn erfgenaam Jakob ook. Doch
het geloof van enkelen hield nog stevig aan de belofte vast, en werd door
God gesteund; want
“het verbond hetwelk hij met Abraham” gemaakt
had, was versterkt door Gods “eed van Izak en tot eene inzetting gesteld
aan Jakob,.....en tot een eeuwig verbond aan Israël. 1 Kron. XVI:16,17.
|
Slavery
|
Toen ten
tijde van den dood van Jakob, zijne afstammelingen voor het eerst de Twaalf
Stammen van Israël genoemd
werden, en door God als een “uitverkoren volk” erkend werden (Gen.
XLIX:28; Deut. XXVI:5.) scheen de verwachting, dat dit volk in zijn geheel,
als het beloofde zaad van Abraham, Kanaän bezitten
zoude, en de wereld regeeren en zegenen zoude, haast verwezenlykt, want
alreeds (87) begonnen zij onder de gunst van Egypte een krachtig volk te
worden.
Maar
de hoop werd bijna vernietigd, en de belofte bijna vergeten, toen de
Egyptenaars, macht over hen verkregen hebbende, hen voor een langen tijd
tot slaven maakte. |
Moses
|
Waarlijk
Gods beloften waren gehuld in verborgenheid, en zijne wegen waren niet na
te gaan. Evenwel, ter bestemder tijd kwam Mozes, een groote verlosser,
door wiens hand God hen uit het diensthuis uitleidde, machtige wonderen
doende om hunnentwil.
Eer zij Kanaän binnen
traden, stierf deze groote verlosser; maar in des Heeren naam verklaarde
hij: “Eenen profeet zal de Heere uw God u verwekken, uit het midden uwer
broederen, als mij.” (Deut. XVIII:15; Hand. III:22.)
Dit
gaf een verder inzicht in Gods plan, aantoonende dat hun volk als een
geheel, niet alleen op de een of andere wijze deelen zoude in het
toekomende werk van regeering en zegening, maar dat er ook iemand uit hun
midden gekozen zoude worden die hun tot de (87 continued) overwinning, en
de vervulling der belofte leiden zoude.
Toen
werd Jozua, wiens naam verlosser of redder beteekent, hun aanvoerder, en
onder hem behaalden zij groote overwinningen, en traden werkelijk het
land, in het verbond beloofd, binnen. Toen scheen het dat de ware
aanvoerder gekomen was, en dat de belofte spoedig in volkomene vervulling
ging treden. |
King David
|
Maar
Jozua stierf, en als volk maakten zij geen voortgang, totdat David, en
later Salomo hun tot koningen gegeven werden. Daarmede bereikten zij het
hoogtepunt hunner heerlijkheid; maar spoedig, in plaats van de belofte
vervuld te zien, werden zij van hunne macht beroofd, en aan andere volken
schatplichtig.
Echter
hielden sommigen vast aan Gods belofte, en zagen nog uit naar den grooten
verlosser van wien Mozes, Jozua, David en Salomo slechts zinnebeelden
waren. |
Simeon and Jesus
The Passover
Jesus and Thomas
Jesus and Disciples
going to Emaus
|
(88)
Omstreeks den tijd dat Jezus
geboren werd, waren alle menschen in de verwachting van den Messias, den
komenden koning van Israël en door Israël van de wereld.
Maar Israël’s hoop op de eer en de heerlijkheid van hun komenden koning, ingegeven als
die was door de zinnebeelden en profetieën zijner grootheid en macht, was oorzaak dat zij een ander stel
zinnebeelden en profetieën die heenwezen op een werk van lijden en dood, als rantsoen voor zondaars,
noodzakelijk eer de zegen komen kon, geheel over het hoofd zagen.
Dit was voorgesteld in het Pascha vóór de verlossing uit Egypte, in het slachten der dieren bij het geven van
het verbond der wet (Hebr. IX:11-20; X:8-18.) en in de
Verzoeningsofferanden die jaar op jaar voortdurend door de priesters
werden verricht. Zij zagen ook over het hoofd de verklaringen der profeten
die
“te voren getuigden het lijden
dat op Christus komen zoude, en de heerlijkheid daarna
volgende.” (1 Petr. I:11.)
Vandaar,
dat toen Jezus als een offer kwam, zij hem niet herkenden: zij bekenden den
tijd hunner bezoeking niet. (Luk. XIX:44.) Zelfs zijne onmiddelijke
volgelingen waren smartelijk getroffen toen Jezus stierf; en droevig zeiden
zij:
“Wij
hoopten, dat hij was degene die Israël
verlossen
zou.” (Luk. XXIV:21.)
Blijkbaar
was hun vertrouwen in Hem misplaatst. Zij zagen niet dat de dood van hun
aanvoerder een bevestiging was van het Nieuwe Verbond, waaronder de
zegeningen komen moesten, en gedeeltelijke vervulling van het verbond der
belofte.
Evenwel,
toen zij merkten dat Hij uit het graf was opgestaan, begon hun vervallen
hoop weder te herleven, (1 Petri. I:3.) en toen Hij op het punt stond hen te
verlaten, vroegen zij Hem omtrent hunne zoo dierbare en dikwijls uitgestelde
hoop zeggende:
“Heere!
zult gij in dezen tijd aan Israël het koninkrijk weder oprichten?”
Dat hun
hoop in hoofdzaak juist was, (89)
al wisten zij den tijd niet wanneer die vervuld zoude worden, bleek uit het
antwoord onzes Heeren:
“Het
komt u niet toe, te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in zijne
eigene macht gesteld heeft.” Hand. I:6 en 7.
|
Pentecost
|
Welke
wending heeft Gods plan nu genomen? moet wel de vraag van Jezus’
discipelen geweest zijn, toen Hij opvoer; want wij moeten niet vergeten
dat hetgeen onze Heer leerde aangaande het Koninkrijk meestal verborgen
was in gelijkenissen en duistere gezegden. Hij had tot hen gezegd:
“Nog
vele dingen heb ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet dragen. Maar
wanneer die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u
in al de waarheid leiden.”
“Hij
zal u alles leeren, en zal u indachtig maken alles, wat ik u gezegd heb.
(Joh. XVI:12,13; XIV:26.)
Daarom
konden zij het niet begrijpen eer de Pinksterzegen gekomen was. |
Preaching to the Gentiles
"A people
for his name"
--A Bride
|
(89
continued)
Toen
zelfs, duurde het eenigen tijd eer zij een vol, helder begrip kregen van
het werk dat gedaan werd, ook in betrekking tot het oorspronkelijk verbond.
(Hand. XI:9; Gal. II:2,12,14.)
Evenwel
het scheen wel alsof zij, als het ware, tot mondstukken Gods gebruikt
werden, eer zij geheel duidelijk verstonden; en hun ingegeven woorden
waren waarschijnlijk duidelijker en dieper de uitdrukkingen der waarheid,
dan zij zelf goed begrepen. Lees bijv. eens de redevoering van Jakobus
waarin hij zegt:
“Simeon
heeft verhaald, hoe God eerst de Heidenen heeft bezocht, om uit hen een
volk aan te nemen voor Zijnen naam (eene bruid). En hiermede stemmen
overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is:
“Na
dezen (nadat dit volk van uit de Heidenen is aangenomen) zal Ik
wederkeeren, en wede opbouwen den tabernakel van David (de aardsche
heerschappij) die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is,
wederopbouwen, en ik zal (90) denzelve weder oprichten.” – Hand.
XV:14-16.
|
What is the
great hidden mystery of God?
"Christ" means "Anointed"
|
Aan
het zenden van het Evangelie door Petrus aan den eersten bekeerden Heiden,
en door Paulus een de Heidenen in het algemeen, begon Jakobus uit Gods
beschikkingen te begrijpen dat Joden en Heidenen op gelijke wijze zouden
begunstigd worden.
Hij
ging daarop de profetieën na,
en bevond het alzoo; en dat nadat het werk dezer Evangelische eeuw vervuld
zal zijn, dan de beloften aan vleeschelijk Israël
zullen
worden vervuld. Langzamerhand begon deze groote verborgenheid, zóó
lang
een geheimenis, begrepen te worden door enkelen—de heiligen, de
bijzondere “vrienden” van God.
Paulus verklaart (Col. I:27.) dat deze verborgenheid, die van alle eeuwen
en geslachten verborgen is geweest, nu geopenbaard aan zijne heiligen, is:
“Christus
onder u de hoop der Heerlijkheid.”
Dit
is de groote verborgenheid Gods, welke in alle vorige eeuwen verborgen is
geweest, en nog verborgen wordt voor allen behalve voor een kleine klasse
– de heiligen, of toegewijde geloovigen. Maar wat beduidt “Christus
onder u?”
Wij
hebben gehoord dat Jezus met den Heiligen Geest gezalfd was (Hand. X:38.) en
alzoo erkennen wij hem de Christus te zijn – de gezalfde – want het
woord Christus beteekent gezalfd. En de apostel Johannes zegt dat de zalving die wij(toegewijde
geloovigen) ontvangen hebben, in ons
blijft, (1 Joh. II:27.)
Dus
zijn de heiligen dezer Evangelische eeuw een gezalfde schare – Gode
gezalfd tot koningen en priesters (2 Cor. I:21; 1 Petr. II:9.); en te samen
met Jezus, hun Hoofd en Heer vormen zij Jehovah’s Gezalfde – de Christus.
|
"The
Christ "
...not one member, but many.
1 Corinthians 12:14 |
In
overeenstemming met deze verklaring van Johannes, dat wij ook gezalfd
zijn, verzekert Paulus ons, dat deze verborgenheid, welke geheim
gehouden werd in voorgaande eeuwen, maar nu bekend gemaakt aan de heiligen,
is, dat de Christus (de (91) Gezalfde) niet is “één lid, maar vele leden,” juist gelijk het menschelijk lichaam één is, en vele leden heeft;
maar gelijk al de leden van dit eéne lichaam, vele zijnde, maar één lichaam zijn, zoo is ook de Gezalfde – de Christus. (1 Cor.
XII:11-28.)
Jezus is gezalfd tot Hoofd of Heer over de Kerk (gemeente), welke is Zijn
lichaam (of Zijne bruid zooals dit elders wordt uitgedrukt – Ef.
V:25-30.) en te samen vormen zij het beloofde
“Zaad – de groote Verlosser”:
“en indien gij (91 continued) van Christus zijt, zoo zijt gij dan
Abraham’s zaad, en naar de beloftenis erfgenamen.” – Gal. III:29.
|
"I am the vine, ye are the branches."
John 15:5
|
De
Apostel waakt zorgvuldig er voor dat de Kerk zich ook maar in het minst
iets zoude aanmatigen, zeggende van Jezus dat “God alle dingen Zijnen
voeten onderworpen heeft en heeft Hem tot een Hoofd boven alle dingen, der
gemente, welke Zijn lichaam is, gegeven,” “opdat Hij in allen de
eerste zoude zijn.” (Ef. I:22; Col. I:18.)
Evenwel,
in het beeld van het menschelijk lichaam toont hij op schoone en krachtige
wijze onze nauwe verwantschap aan. Deze zelfde eenheid leerde Jezus ons
ook, waar hij zeide: “Ik ben de wijnstok, gij de ranken.” –
Joh. XV:5.
Onze eenheid met den Heer Jezus, als leden van den Christus, de
gezalfdeschare, wordt door de piramide figuur duidelijk voorgesteld.
|
The top-stone is a perfect pyramid.
|
The
Pyramid Figure
De
bovenste steen is op zich zelf een volkomene piramide. Andere steenen kunnen
daaronder op gebouwd worden, en als het overeenstemt met de eigenaardige
lijnen van den bovensten steen, dan zal het geheel een volkomene piramide
uitmaken.
Hoe
schoon verklaart dit beeld onze stelling als leden van “het Zaad” –
“den Christus.” Verbonden met ons Hoofd, en volkomen in overeenstemming
met Hem, zijn wij als levende steenen, volmaakt; afgescheiden van Hem, zijn
wij niets.
|
*Sinaitic
MS. omits spiritual before sacrifices. |
|
Jezus, de
volmaakte, is uitermate verhoogd geworden, en nu stellen wij ons voor hem,
opdat wij (92) gevormd en gefatsoeneerd mogen worden naar zijn voorbeeld,
en opdat wij tot een gebouw Gods mogen worden opgebouwd.
In
een gewoon gebouw is geen uiterste hoeksteen; maar in ons gebouw is er eéne uiterste
hoeksteen, de bovenste steen, gelijk geschreven is:
“Ziet,
ik leg in Zion eenen uitersten hoeksteen, die uitverkoren en dierbaar
is” – “tot welken komende als tot eenen levenden steen”...gij
ook zelven als levende steenen gebouwd wordt tot een geestelijk huis, een
heilig priesterdom om geestelijke offeranden (In het Sinaïtische manuscript wordt het woord “geestelijk,” vóór offeranden, weggelaten) op te offeren, die Gode aangenaam zijn. (1 Petr.
II:4-6.)
En zeer spoedig, naar wij hopen, zal de vereeniging tusschen Jezus, het “Hoofd,”
en de “Gemeente welke is zijn lichaam” volkomen zijn. |
"Humble yourselves"
|
En, zeer
geliefden, vele slagen, en veel geschaaf moeten wij verduren, vele
gedaanteveranderingen moeten wij ondergaan, en veel gelijkvormigheid naar
Zijn voorbeeld, onder het toezicht van den Grooten Bouwmeester; en opdat
de kunde en het beeld van den bouwmeester in ons uitkome, moeten wij wel
toezien dat wij niet eigenzinnig onzen wil tegenover den Zijnen stellen,
die in ons moet volbracht worden; wij moeten zeer kinderlijk en nederig
zijn – “bekleed met ootmoedigheid, want God wederstaat de hoovaardigen,
maar den nederigen geeft Hij genade.” (1 Petr. V:5.)
Laat
ons daarom ons vernederen onder de krachtige hand Gods, opdat Hij ons
verhooge te Zijner tijd, gelijk Hij ons Hoofd, onzen Voorlooper, verhoogd
heeft. – Fil. II:8,9. |
|
Dit
is met recht een wondervoole boodschap; en als wij naar het Woord Gods
grijpen om daaruit te vernemen alles wat onze hooge groote roeping betreft,
dan vinden wij de profeten allen even welsprekend in het verkondigen van
de genade (gunst of zegen) aan ons geschied. (1 Petr. I:10.)
Terwijl
(93) de zinnebeelden, en gelijkenissen, en de tot hiertoe duistere
gezegden, helderschijnend worden, den “smallen weg”
verlichtende, waarop de gezalfde (Christus) schare geroepen wordt te
loopen naar den prijs die nu zichtbaar geworden is. Dit was inderdaad een
verborgenheid, waar men vroeger nooit aan gedacht had – dat God
voornemens is niet alleen een verlosser op te wekken, maar een verlosser
bestaande uit vele leden.
Dit
is de “hooge roeping,” waartoe alle gewijde geloovigen dezer
evangelische eeuw mogen geraken. Jezus heeft niet getracht dit uit te
leggen aan zijne discipelen, toen zij nog natuurlijke menschen waren, maar
wachtte tot zij op het Pinksterfeest gezalfd werden – verwekt tot de
nieuwe natuur.
Uit
de verklaring van Paulus weten wij, dat geen andere, dan “nieuwe
schepselen” deze hooge roeping nu kunnen waardeeren en verstaan. Hij
zegt:
“Wij
spreken de wijsheid Gods bestaande in verborgenheid,
die bedekt was, welke God te voren verordend heeft tot heerlijkheid van
ons, eer de wereld was, welke niemand van de oversten dezer wereld gekend
heeft;.....gelijk geschreven is:
“Heetgeen
het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart
des menschen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft, dien die Hem
liefhebben.
“Doch
God heeft het ons geopenbaard door zijnen Geest.” – 1 Cor. II:7-10.
|
The
Christ
(Head and Body)
is the "seed of Abraham"
which is to bless
all the families
of the earth. |
In
zijnen brief aan de Galaten ontsluit Paulus de geheele verborgenheid, en
toont aan hoe het verbond met Abraham vervuld zal worden. Hij toont ons
hoe de wet aan Israël gegeven, het oorspronkelijk verbond niet in den
weg stond, of te niet deed, (Gal. III:15-18.) en dat het zaad Abrahams
hetwelk alle volken zegenen zal, Christus is (vers 16.). En
dan, de gedachte uitwerkende, dat de Christus al de gezalfden des Geestes
omvat, gaat hij door, zeggende: |
“Want
zoo velen als gij in Christus gedoopt, (94) (hem ingelijfd) zift, hebt
gij Christus aangedaan;.....en indien gij van Christus zijt, zoo zijt
gij (te samen met Jezus) dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis (aan
Abraham gedaan) erfgenamen” (verzen 27, 29.)
|
Why was it necessary
to keep the mystery hidden?
"Behold the Man"
|
Deze
zelfde gedachtenloop volgende beduidt hij (Gal. IV) dat Abraham het
zinnebeeld was van Jehovah, Sara het zinnebeeld van het verbond op de
belofte, en Izak een zinnebeeld van Christus (hoofd en lichaam); en dan
voegt hij er bij:
“Wij,
broeders! zijn kinderen der belofte, als Izak was" (vers 28).
Alzoo
was Gods plan verborgen in zinnebeelden totdat de Evangelische eeuw den
Christus begon te ontvouwen.
Deze
verborgenheid bedekt te houden was eene noodzakelijkheid, anders zoude God
zulks niet gedaan hebben. Het plan in zijn geheel den menschen bekend te
maken zoude hetzelfde geweest zijn, als het te verijdelen. Had men’t
geweten, zoo had men den Heere der heerlijkheid niet gekruisigd, noch
zijne gemeente welke is zijn lichaam (1 Cor. II:8.).
En
ware het plan niet verborgen gehouden voor de wereld, dan zoude niet
alleen de dood van Christus, als de losprijs voor de verlossing der
menschen, verhinderd zijn geworden, maar de beproeving van het geloof der
Gemeente, als deelgenoote in het lijden van Christus zoude ook verhinderd
zijn geworden; want
“De
wereld kent ons niet (als zijn mede-erfge-namen) omdat zij (om
dienzelfden reden) Hem niet kent.”
– 1 Joh. III:1.
|
|
"The
Christ" a Mystery
Niet
alleen is Gods plan, en de Christus, die om zoo te zeggen de
verlichamelijking van dat plan is, een groote verborgenheid voor de wereld,
maar de bijzondere loopbaan waarin dit klein kuddeke geroepen wordt te
loopen, stempelt zijn leden tot een “bijzonder volk.”
Het
was een raadsel voor de wereld waarom iemand van zóóveel
bekwaamheid als Jezus van Nazareth, Zijn tijd en Zijne talenten gebruikte
zooals Hij dat deed, want had Hij zich (95) aan politiek gegeven,
aan het recht, den handel of den algemeenen godsdienst, Hij zoude groot en
geeerbiedigd zijn geworden.
Volgens het oordeel der
menschen verspilde Hij zijn leven, en zij zeiden: “Hij heeft den duivel
en is uitzinnig.” Zijn leven en onderwijs waren verborgenheden voor
hen. Zij konden Hem niet begrijpen.
|
Paul before Agrippa |
De
apostelen en hunne metgezellen waren ook raadsels voor de wereld, waar zij
hun aardsche vooruitzichten verlieten, om vergeving der zonde door den
dood van den verachten en gekruisigden Jezus, te prediken.
Paulus
verzaakte een hooge plaats, en maatschappelijken invloed om met zijne
handen te arbeiden, en Christus en de onzichtbare kroon voor alle
geloovigen, die in Zijne voetstappen zouden wandelen, te prediken.
Dit
was zoo raadselachtig, dat sommigen zeiden:
“Paulus,
gij raast, de groote geleerdheid brengt u tot razernij.”
En
allen die alzoo in des Meesters voetstappen wandelen, worden als Paulus om
Christus’ wil dwazen geacht. |
Gods
Plan
will not always
be shrouded
in mystery.
|
Doch
Gods plan zal niet altijd in duisternis gehuld zijn; het aanbreken
van den Duizendjarigen Dag brengt het vollere licht Gods aan de menschen,
en “de kennis des Heeren zal de geheele aarde bedekken.”
De
Zon der gerechtigheid die opgaan zal met genezing onder zijner vleugelen,
de duisternis der onkunde verstrooiende, is de Christus in Duizendjarige
heerlijkheid – niet alleen het Hoofd, maar ook de leden van zijn lichaam;
want er staat geschreven:
“Zoo
wij met hem lijden, wij zullen ook met hem verheerlijkt worden.”
“Wanneer
nu Christus zal geopenbaard zijn, die ons leven is, dan zult ook gij met
hem geopenbaard worden in
heerlijkheid;” en
“Dan
zullen de rechtvaardigen blinken gelijk
de zon in het koninkrijk huns Vaders.” – Rom. VIII:17; 2 Tim.
II:11 en 12; Col. III:4; Matth. XIII:43.
|
God
will
"pour out
His spirit
upon all flesh..."
Joel 2:28 |
Aan
allen, behalve aan hen die tot een nieuwen (96) zin verwekt zijn, doordat
zij den “zin van Christus” ontvingen, schijnen deze beloften
die wij gelooven, en de hoop die wij vasthouden, als iets denkbeeldigs, en
te onwaarschijnlijk om te ontvangen of er naar te handelen.
In
de toekomende eeuw als God “zijnen geest op alle vleesch zal
uitstorten,” gelijk Hij dat in deze eeuw op Zijne dienstknechten en
dienstmaagden doet, dan zullen inderdaad allen de beloften verstaan en
waardeeren, die nu door het “kleine kuddeke” worden gevat; en
zij zullen zich verheugen in de gehoorzaamheid en verhooging van de
Gemeente, zeggende:
|
|
|
"“Laat ons blijde zijn, en vreugde bedrijven, en Hem de
heerlijkheid geven; want de bruiloft des Lams is gekomen, en zijne
vrouw heeft zich zelve bereid.”
(Openb. XIX:7.) |
|
|
Zij
zullen zich verheugen in de verheerlijking der Gemeente, door wie hun de
zegeningen zullen toevloeien; en terwijl zij beseffen dat de “uitermate
groote en dierbare beloften,” beërfd
door den Gezalfde (hoofd en lichaam) niet voor hen zijn, maar vervuld zijn
over ons, zal de les welke de Gemeente verduidelijkt, hen tot een zegen
zijn.
En
als zij loopen om de zegeningen, die dan hun aangeboden worden, zal het
voorbeeld van de Gemeente hun tot een voorbeeld zijn, en zullen zij om
haar, God verheerlijken.
Toch
zal deze wetenschap hen niet tot begeerlijkheid voeren; want onder de
nieuwe orde der dingen zal hun roeping tot een volmaakte menschelijke
natuur hen volkomen bevredigen, en hun zelfs begeerlijker toeschijnen dan
een verandering van natuur. |
|
Dan
zal de “verborgenheid” opgehouden hebben; want de wereld zal het
gezien hebben, dat het de geest Gods in Christus, en de geest van Christus
in ons was – God geopenbaard in het vleesch (96 continued) – die zij
steeds verkeerd begrepen had. Dan zullen zij zien, dat wij niet uitzinnig
waren, noch ook dwazen: maar dat wij het beste deel kozen toen wij (97)
liepen naar den rijkdom, de eer, en de kroon, die zij niet zien konden,
doch die eeuwig zijn.
Wat
het tijdstip betreft, zoo zal de verborgenheid Gods vervuld zijn, als de
stem des zevenden engels bazuinen (zinnebeeldig) zal. (Openb. X:7.)
Dit
slaat op de beide beteekenissen waarin wij van deze verborgenheid spreken:
de verborgenheid op de geheime werking van Gods plan zal dan bekend gemaakt en duidelijk gezien worden; en de “verborgenheid
Gods,” de Gemeente, die de belichaming er van is, zal ook gezien
worden.
|
|
Beiden
zullen dan
Het
plan zal ophouden eene verborgenheid te wezen, omdat er geen verdere
noodzaak tot geheimhouding zijn zal.
De
grootheid der verborgenheid, die zoo lang geheim gehouden werd, en
verborgen werd in beloften, zinnebeelden, en beelden, en de wondervolle
gunst geschonken aan hen die tot de gemeenschap der verborgenheid geroepen
zijn. (Ef. III:9.) geeft ons aan dat het werk, daarna volgende, waarop
Jehovah de menschheid zes duizend jaren lang in verwachting en hoop heeft
doen wachten, (98) een onmetelijk groot en grootsch werk moet zijn, zulk
een voorbereiding waardig.
Wat
mogen wij dan niet verwachten van zegeningen aan de wereld, als het
voorhangsel van geheimzinnigheid zal zijn weggenomen, en stroomen van
zegen nedervallen!
Dit
is het, waarom het gansche schepsel te samen zucht, en te samen als in
barensnood is tot nu toe, vedwachtende de voltooiing dezer verborgenheid
– de openbaring der kinderen Gods, het beloofde “Zaad” waarin zij
allen gezegend zullen worden. – Rom. VIII:19,21,22.
|
To
Return to Home Page
click on Chart |
|
Send
E-Mail to
English Only |
|
|